- zaterdag 27 oktober 2018
Van collega duivenmelker Mattie Lippets uit Smilde kreeg ik een ingebonden jaargang van “Geïllustreerd weekblad DE POSTDUIF”. Het betrof 1931, 85 jaar geleden, een tijd die niemand van ons heeft meegemaakt. Ik heb er met veel plezier doorheen gelezen. Het toeval wil dat ik via Lammert Kooistra ook beschik over de historische notulen van onze postduivenvereniging De Luchtbode te Assen. Ik heb dus de notulen uit het jaar 1931 er even bij gepakt. Een landelijk blad en een lokale club in 1931. In dit artikel beschrijf ik enkele bijzonderheden.
Eerst iets over dat weekblad. Er zijn meer duivenbladen in die tijd, maar DE POSTDUIF noemt zichzelf “officieel orgaan van de voornaamste bonden in Nederland”. Dat zijn nogal wat bonden, ik tel er veertien, van de Noord-Hollandse Postduivenbond tot de West-Brabantse Verzendingsbond. Er waren trouwens nog meer organisaties in die tijd, en bedenk dat al die bonden hun eigen vluchten organiseerden en ook allemaal hun eigen ringen uitgaven!
DE POSTDUIF is een saai blad. Dat komt door dat “officiële” karakter. Al die bonden deden hun communicatie via het blad: verslagen van vluchten, uitnodigingen, reglementen, besluiten, en vooral: notulen. Ook veel verenigingen plaatsten wekelijks hun mededelingen. Al die teksten beslaan iedere week ongeveer driekwart van het blad. Voor de rest een rubriek over ziektes, een enkele reportage, een jubileum, korte stukjes uit andere duivenbladen, veel ingezonden brieven, een rubriek over het verloop der vluchten en nu en dan een meer algemeen artikel. Veel werd geschreven door de “redacteur-uitgever” G.J.D. Mingelen uit Assen. Overigens tref ik in de hele jaargang niets aan over de duivensport in de regio Assen. Het was echt een nationaal orgaan.
Foto uit de jaren ’30. Het ledenbestand is weer wat opgelopen. Vooraan zit het bestuur, in het midden voorzitter Balten, rechts naast hem secretaris Van der Werff en tweede van links penningmeester Van Staveren
Informatie over Assen vond ik dus in het notulenboek van De Luchtbode. Er werd toen meer vergaderd dan tegenwoordig, vier vergaderingen en een jaarverslag in 1931. Secretaris Van der Werff heeft gelukkig een prachtig handschrift. De heer Balten was voorzitter in die jaren en de bekende Gijs van Staveren penningmeester. De heer Mingelen van DE POSTDUIF was lid maar zat niet in het bestuur. De Luchtbode had in 1931 een slecht jaar. Er hadden net een paar leden bedankt, zodat er nog maar twaalf leden overgebleven waren. Sommige vergaderingen werden slecht bezocht en enkele vluchten gingen niet door vanwege te weinig belangstelling.
Duivenlossing bij de trein
Vervoer
Het vliegprogramma in 1931 vind ik opmerkelijk. Het lijkt eigenlijk heel erg op het huidige programma: veel vluchten, dezelfde opbouw, misschien nog iets meer fondvluchten, ook dubbelvluchten. Dat is opmerkelijk als je bedenkt dat al die bonden daar ieder voor zich voor moesten zorgen, de totale versnippering, èn als je bedenkt dat het vervoer wel iets lastiger was dan tegenwoordig. Alles moest met de trein! Vele tientallen vluchten en vluchtjes in ieder weekend. Eerst met die rieten manden naar het station, daar inladen. Er gingen meer dan duizend duiven in een wagon. Bij ieder transport gingen convoyeurs mee. Op de plaats van bestemming naar een geschikte losplaats met de wagons. Dan ’s ochtends de manden uitladen en opstellen, “uitzetten” noemden ze dat, en voorzien van “versch water”. Ondanks al dit gedoe zien we bij alle bonden een intensief vliegprogramma.
Vliegprogamma
Uit Mingelen’s rubriek Het verloop der vluchten en uit de gepubliceerde uitslagen krijg je een redelijk beeld van de vluchtresultaten in 1931. We worden bevestigd wat wij al weten: de duiven vlogen toen langzamer dan nu en er waren meer rampvluchten. Bij een klein beetje tegenwind haalden ze nauwelijks de 1000 meter per minuut, terwijl ze tegenwoordig makkelijk de 1200 meter zouden halen. Er was toen natuurlijk nog niet zo’n gedetailleerd zicht op de weersomstandigheden op de vlieglijn. Vaak werd bij een lossing volstaan met een enkel telefoontje. Dus werden de duiven vaker geconfronteerd met een onaangename verrassing. Ik tel in 1931 zo een handvol rampvluchten! En niet alleen op de fond.
Voorbeeld: 2 augustus, Vilvoorde, Nederlandse Algemene Bond, laat gelost, 13.10 uur, met oostenwind, de helft van de duiven gaat verloren.
De Nederlandse Bond van Zaterdagvliegers heeft in hetzelfde Vilvoorde de Noordelijke groep al om 11.00 uur gelost, is ook niet goed afgelopen. Vervolgens wilde men de zuidelijke groep lossen, maar dat lukte niet door het slechter wordende weer. Die groep kon dus op zaterdag niet gelost worden. Wat nu? De duiven werden wel op zondag gelost maar niet tegelijk! En bij een deel van de duiven had men de gummiring afgehaald. Zodoende werd een wedvlucht op zondag echt onmogelijk gemaakt!
Overigens valt op dat de concoursen bij goede weersomstandigheden heel snel sluiten, vaak al binnen tien minuten. Net als nu dus.
Rampvluchten
Gezamenlijke vlucht
Het vliegprogramma van De Luchtbode is ook behoorlijk intensief: van Beilen tot Bordeaux, met relatief veel fond (Orleans, Creil, Chateauroux, Corbeil, Limoges, weer Orleans en tenslotte Bordeaux). Met het kleine clubje van 1931 was het nog een hele toer om iedere week voldoende deelnemers en duiven bij elkaar te sprokkelen. In de vergadering was afgesproken om dit jaar wederom een gezamenlijke vlucht met De Snelvlieger te houden, de zaterdagvliegers uit Assen. Het werd Noyon op een afstand van 450 kilometer. Vorig jaar was die gezamenlijke vlucht jammerlijk mislukt: op zaterdag was er geen duif doorgekomen en De Snelvlieger vliegt dus niet op zondag! Dit jaar wordt de gezamenlijke vlucht wel een succes. Er deden 95 duiven mee waarvan ongeveer de helft op zaterdag geklokt werd. Er was een enorme serie extra beschikbaar gestelde (geld)prijzen. Hoe ze trouwens voor elkaar kregen dat Afdeling F van de NABvP en sector Noord van de NBvZ tegelijk werden gelost, is mij een raadsel.
In het jaarverslag van De Luchtbode wordt geklaagd over rampvluchten en foute lossingen, vooral bij de jonge duiven. In DE POSTDUIF vind ik daar eigenlijk niet veel over (behalve die genoemde Vilvoorde). Er is landelijk wel veel te doen over mislukte overnacht vluchten. En wat de één een rampvlucht noemt is voor de ander geen probleem.
Een voorbeeld: Dax met twee lossingen, “nationaal” op vrijdag gelost, de eerste duif valt te Roosendaal op zaterdag om 12.21 uur, pas op maandagmiddag om 13.22 uur wordt het concours gesloten. Dan ontbreekt dus nog 80 % van de duiven. Rampvlucht? Nee, want er zijn veel nakomers…
De andere lossing in Dax was van de NABvP en vond pas plaats op maandag om 11.00 uur, er kwam één duif door op dinsdagavond, vervolgens werd er geklokt op woensdag van 8.00 tot 16.30 uur. Niet zo ongunstig dus.
In die jaren werd er ook nog gevlogen vanuit verre Spaanse stations, zoals Valledolid (werd een ramp) en Burgos, een vlucht die internationaal redelijk is verlopen, maar in ons land niet: zondagochtend los, op dinsdag twee duiven en een week later nog niet gesloten…
De vluchten vanaf Engeland waren toen nog populair. Vanaf Harwich bleef de helft weg, maar Parkeston een week later kende een goed verloop met weinig verliezen.
Verliezen van jonge duiven
Ik was benieuwd wat er in 1931 geschreven werd over de verliezen van jonge duiven, tegenwoordig het grootste probleem in de duivensport. In de hele jaargang van DE POSTDUIF kwam dit onderwerp twee keer ter sprake: een ingezonden stuk en later een hoofdartikel van Mingelen. Het “verloren-gaan van jonge duiven” is een strikt incidenteel probleem. Jongen van sommige ouders willen niet blijven, een vervelend kenmerk van een enkel kweekkoppel. Niet veel aan te doen. Soms wordt de situatie nog bemoeilijkt door de ligging van het hok, diep tussen de huizen. Een zenuwachtig jong kan dat dan niet terugvinden. Dat was alles.
De Luchtbode na het inkorven. De manden moeten nog naar het station. Waarschijnlijk voor de werkplaats van Van Staveren, waar jarenlang is ingekorfd. Gijs van Staveren staat precies in het midden met stropdas.
Ruzies
De Luchtbode deed in die jaren nog iets anders samen met De Snelvlieger: de jaarlijkse tentoonstelling. In 1931 een groot succes. In het jaarverslag wordt trots vermeld dat De Luchtbode weer de meeste ereprijzen had gewonnen. Verder waren er wel klachten over de keurmeesters: de ene wil alleen maar donkere ogen, de ander alleen maar grote duiven. De kenmerken en normen waren toen nog niet zo duidelijk!
Ruziemaken is van alle tijden, en duivenmelkers kunnen er wat van. Wat tegenwoordig via de sociale media gebeurt, vond in 1931 op beperkte schaal plaats in het duivenblad. Zo’n krant verzorgde toen de totale communicatie. Vandaar die vloed aan ingezonden stukken. De meningsverschillen liepen soms hoog op. Waar ging het over? Die keurmeesters dus, verkeerde lossingen, foute bestuurders, reglementen, vliegen met andermans duiven, bedrog, opgevangen duiven, bonden die leden inpalmen. Enzovoort. Allemaal bekend.
In de notulen van De Luchtbode vind ik weinig over ruzies. Secretaris Van der Werff hield het netjes. Eén ding misschien. Iemand had bij geruchte vernomen dat er een soort afscheiding van De Luchtbode zou komen.. Niks aan de hand, volgens de voorzitter. Het ging om een “nevenafdeling van De Luchtbode” voor jongelui die onderling concoursen.
Financiën
Tenslotte nog iets over de financiën van De Luchtbode. Dit jaar moest er een nieuwe moederklok worden gekocht, zodat penningmeester Van Staveren een eindsaldo van f 50,41 overhield. De vergadering vond dat bevredigend. Verder kon hij nog melden dat na de lossing in Maastricht 1 mand en 1 drinkbak waren zoekgeraakt. Hij had daarover gereclameerd bij de Nederlandse Spoorwegen. NS betaalde een vergoeding van f 7,= .
De afdelingspenningmeester wilde een vergoeding van f 0,10 per lid hebben voor de radioberichten. Alle leden trokken de portemonnee en betaalden dat dubbeltje contant.